schrijf een gedicht, zelfstandig of met begeleiding
uitleg per stap (voor docenten en begeleiders)
doensnappenstap 4: schrijven4 van 10
Schrijf je verhaal in het tekstvak.
Wat is het belangsrijkste moment uit je verhaal? Schrijf dat op in het tekstvlak. Probeer zo helder mogelijk te zijn. Daarvoor kun je alles gebruiken wat je je herinnert: beschrijvingen, zintuiglijke ervaringen, gevoelens, gedachten. Laat tekst die minder belangrijk is weg.
Vaak helpt het om in de tegenwoordige tijd (tijd van nu) te schrijven. Dan is het net of je het opnieuw beleeft. Relevante details maken de tekst vaak levendiger.
stap 4: schrijven4 van 10
Doen:
Laat de deelnemer opschrijven wat hij net vertelde. Vraag door naar hoe het precies was, voelde etc. Probeer zo in te zoomen op één specifiek moment met zo veel mogelijk details.
Voor wie niet kan schrijven ben jij de typemachine: laat daarbij de deelnemer steeds de beslissingen nemen over wat er opgeschreven wordt (zie hieronder: Voor wie bijschrijft.)
Waarom:
Schrijven begint bij de vertaling van dat wat je meemaakt(e) naar woorden. Dat is moeilijker dan je denkt. Kijken en schrijven leer je door het vaak te doen en het eenvoudig te houden. Door vragen te stellen help je het proces van vertalen en selecteren op gang te houden. Blijf je daarbij steeds realiseren dat de deelnemer graag wíl vertellen, zich wíl uiten, zijn ervaringen wíl delen. Dat is de drijvende kracht die uiteindelijk leidt tot een mooie tekst en taalontwikkeling; niet de correctheid van het verhaal of de tekst.
Inzoomen geeft de tekst eigenheid. Een concrete, gedetailleerde ervaring is interessanter om te lezen dan een lange, algemene beschrijving.
Voor wie bijschrijft:
Niet iedereen kan even goed schrijven. Toch kun je gedichten maken als je niet kunt schrijven. De woorden zitten immers in je. Als begeleider kun je opschrijven wat de deelnemer zegt. Wees je er als bijschrijver van bewust dat je niet aan je eigen tekst schrijft. De tekst is ook niet van jullie samen. De deelnemer bepaalt. Je bent degene die helpt, die vragen stelt om het verhaal verder op weg te helpen. Je bent nooit degene die de beslissingen neemt:
- Sta open voor wat er gebeurt bij de deelnemer. Zoals hij zijn taal gebruikt, zo noteer jij.
- Wanneer de deelnemer een stilte laat vallen, begin jij een nieuwe regel.
- Wanneer de deelnemer een woord herhaalt, om welke reden dan ook, schrijf je het nog een keer op.